Saturday, August 11, 2007

Stargard Szczecinski, deel 1

Als jonge ambitieuze bridger kom je nog eens ergens. Naast de EK en WK’s zijn er tal van buitenlandse toernooien die aangedaan worden. Bij mijn eerste internationale ervaring kwam het bridgen meer op de tweede plaats. De avonturen die ik in november 2001 in het Poolse Stargard Szczecinski beleefde wil ik jullie niet onthouden.

De eerste tekenen van oostblok kwamen na Berlijn. De vering van de wagen van West-Duitse origine wist met moeite de betonblokken met ongelijke leggers te overleven, toen wij van gerehabiliteerde hoofdstad naar de Poolse grens reden. Gelukkig kon de pijn in mijn kont enigszins verdreven worden door de overheerlijke gehaktballetjes van de bijrijder. Eenmaal over de grens vernauwde de weg zich tot tweeeneenhalf baans (kunnen drie wagens naast elkander rijden), maar het wegdek was verder glad, zodat we niet geheel gebroken aankwamen in de sattelietstad van Sczczecin. Het stemt niet vrolijk, Polen in de winter. Vies, hoertjes naast de weg, zwalkende mensen, de geur van bruinkool en bovengrondse gasleidingen leiden tot een gevoel van een vergane industrie, van roest in bushokjes, een gevoel van misplaatste nostalgie naar de jaren tachtig, die ik nooit zodanig bewust heb meegemaakt, bekeken door een slechte russische camera, die de verarmende mechanisatie van elk vijfjarenplan vastlegde. Nena, een gozer die op het rode plein landt, de haven van Gdansk en zijn beroemdste arbeider Lech Walesa, grafietscheppende biorobots in Tsjernobyl, de machtige wenkbrauwen van Brenzev, de al veertig jaar in de kelder klaarstaande weckpotten bij opa en oma en natuurlijk de lege schappen in de supermarkt flitsten voorbij.
Toch zou er vrolijkheid moeten zijn, er werd immers gebridged. In een basketballstadion. Ons onderkomen lag een half uur lopen daarvandaan. Een hostel van het rode kruis met zusters in een wit gewaad en een tandarts die zich op de begane grond gevestigd had huisvestte ons in een vierpersoonskamer met een gezamenlijke douche op de gang en een Pools juniorenteam dat naast ons zat. Het viel mee, naar omstandigheden, maar toen ik het bed raakte, zakte ik door. Hoe kon het ook anders.
Ook hier hadden ze boterhammen bij het ontbijt, zuur brood, dat altijd uit elkaar viel als je het dubbelvouwde en zo droog was dat alleen een dip in de bloemkoolsoep het brood tot een spons maakte. Dit was te overzien, zeker, maar de zusters waren zo blij met ons, dat een echte specialiteit niet mocht ontbreken. Wurst. Het zag er pukkelig uit van de vetpuntjes in de gevulde darm. Drie van ons waren zo slim om de vierde het te laten proeven. Hij sneed een stuk af, pakte zijn vork boers in de hand en vrat het ding in een keer op. “Wel te doen”. Dan durven wij ook wel. BD, VdP en uw auteur staken een vork erin. Jammergenoeg zijn mijn ogen niet slecht genoeg om een bril te dragen, zodat ik even niets meer zag door de rondvliegende vetspetters, maar toen ik eenmaal een helder beeld had teruggekregen nam ik een hapje. Het had niet veel gescheeld of de zuurtegraad van de soep was exponentieel omhooggesprongen.
Dan maar bridgen. De eerste dag liepen we langs de muren met koolaanslag, door het tunneltje met bovengrondse pijpleiding, waar je je adem inhield en over de parkeerplaats met gaten in het asfalt. Het tamelijk moderne stadion bevatte een groot aantal tafeltjes met heel veel Polen en een paar buitenlanders. Alvorens wij konden spelen dienden wij op te staan en de plaatselijke bisschop zegende het toernooi. Hoe konden deze mensen dat nog geloven. Het toernooi verliep met horten en stoten totdat wij voor een onoverbrugbare muur kwamen te staan. We gingen zitten, zagen een aardige goed engelssprekende pool zitten, maar op de vraag waar zijn partner zich bevond, moest hij het antwoord schuldig blijven. “Daar ergens, de drank heeft hem”. “Arbiter, waar is mijn partner?” Die kwam niet meer. Zo vergat men dus te geloven dat God dit land voor hen had gewild. Zo ontvielen alle zorgen hen. Ik vond het niet verwerpelijk, niet een reden om je af te keren. Ik was juist nieuwsgierig naar hun verhalen, waar ze vandaan kwamen, hoe lang ze in de trein gezeten hadden, of ze wel sliepen, wat de lekkerste wodka was, of ze nog gingen scoren, hoe ze tegenover de EU stonden en of ze nog andere systemen dan Poolse klaver kenden. Ik vroeg het, maar meestal kwam er niets anders terug dan een hopeloos gezicht waarachter een brein verscholen was dat Engels niet sprak. Het mijne verstond geen Pools.
Het kaarten ging matig. Ze konden allemaal bridgen. Tante Betje en ome Jan die wel eens een slagje laten liggen wonen echt niet in Polen. Elke dronken boerenkinkel kan daar de kaarten raken. In de pauze zochten we westheid, de kebabzaak sprak voor zich, de uren op de plee erna ook, maar ja je moest wat. Wordt vervolgd..

Sunday, February 04, 2007

Op reis met de snor

Afhankelijkheid van apparaten of personen noopt natuurlijk altijd tot een mate van oplettendheid waarbij het geringste deficiet de alarmbellen doet rinkelen. Immers behalve jezelf en je caballero’s zonder filter kun je niemand echt meer vertrouwen heden ten dage. Zeker niet een stel bengels onder de twintig die volledig ontoerekeningsvatbaar jou in de nodige problemen proberen te brengen door de ergste rampscenario’s te forceren, zo niet ten uitvoer te brengen. Toen ik vorig jaar eens logeerde bij de beste man, kon ik het niet laten even op zijn werkkamer rond te snuffelen. Zowaar. Dit is wat ik vond:

Reisverslag XVII. Amsterdam – Torquay. Torquay – Amsterdam.

5.15 uur, 2 juli 2002. Amsterdam

Opgestaan. De katten uitgelaten. Nero was niet te vinden. Als ik Nero niet kan vinden wordt het een dag van niks. Rustig aan doen dus!

5.30

Timpie wakker gemaakt.

5.45

Timpie nog een keer wakker gemaakt.

6.00

Vertrokken richting Amsterdam CS. Gelukkig is er een treinverbinding met dat Eiland, hoef je niet zo gevaarlijk te vliegen.

6.10

Gedonder. De vertrektijden zijn veranderd. Overal hangen blauwe papieren over het vertrouwde gele plastic. Waar is Timpie trouwens? Zie ik hem daar nog net naar de sporen lopen. Hoe heeft hij dat zo snel gezien. Misschien moet ik een NS-beambte vragen waar de trein naar Brussel vertrekt. Snel achter Timpie aangelopen. Ik waarschuw hem: “Als de trein er over vijf minuten niet is, gaan we weer naar beneden. Tis allemaal ellende hier.” Geen reactie.

“Frans, ik zie hem al”. Gelukkig denk ik nog. Wee mij, Stopt ie niet op spoor 14 zoals aangegeven, maar op - op hetzelfde perron zijnde - spoor 13!! Ongeluk en rampspoed zullen spoedig ons deel zijn. Zoveel drama en ik moet nog vijf van die snotneuzen in deze trein zien te krijgen.

6.50, ter hoogte van Leiden

“Dames en heren. Door werkzaamheden zal deze trein niet stoppen op Den Haag Hollands spoor. We zullen alleen nog stopp…” Ding Ding Ding Ding. Rustig Frans. Ding Ding Ding Ding. Den Haag. Daar wonen T. en D. O God, die moeten daar opstappen. Ik hoop maar dat ze het weten. We moeten ze bellen. Ach, heeft ie geen beltegoed meer. De medereizigers waren ook ver te zoeken. Slecht idee om op zaterdag te gaan. Konden beter op doordeweekse dag >> Meer mensen, minder gevaar om er alleen voor te staan.

9.28, station Brussel Zuid.

Ze bleken allemaal op Roosendaal op te stappen. Verder geen grappen gemaakt. Ze waren nog wat suf. Dat zou wel gaan veranderen. Op Brussel Zuid moet ik door een detectiepoortje. Ik haal alles uit mijn broekzakken, maar hij gaat nog steeds af. De jongens lachen me uit. Zodra ik de trein zie stap ik in. Keine Experimente, zei der Alte, Konrad Adenauer al. Daar houd ik me graag aan. De jongens lopen een heel eind verder. Kijk uit, straks vertrekt ie. Ik moet naar ze toe. Ik gebaar half struikelend nadat ik 7 (compenseert spoor 13 weer een beetje) treinstellen doorlopen heb en ik ze eindelijk in het vizier gekregen heb dat ze naar binnen moeten. Gedwee betreden ze de coupé. Ook weer gehad.

10.15, Calais

Iemand heeft in Lille de trein verlaten zonder bagage. Reden voor de Gendarmerie om de trein te stoppen. Dat is dan het einde. Zometeen vliegen we de lucht in. Die achtergelaten koffer bevat een bom. Ik heb mijn ogen al dichtgeknepen. Ja hoor, een harde knal. “Passports, please”. O, twee opvallend onopvallende figuren met lange regenjas bij 30 graden buiten rukken de deur van de coupĂ© open en kijken mij nors aan. Ik hoop niet dat ze me zo gezien hebben terwijl ik wachtte op het oordeel Petrus’, weggedoken, met gesloten ogen. Na mijn paspoort te hebben gescand lopen ze door. Een half uur later vertrekken we weer. We lopen een uur achter op het schema. Ik verwacht dat we nog wel een paar keer oponthoud zullen hebben. Ik schat de aankomsttijd op 12 uur des nachts.

14.01, Station Waterloo, London

Ik hoop niet dat dit station zijn naam eer aandoet. Er is trouwens iets vreemds aan de hand. We zijn time gewarpt. Alle klokken staan een uur te vroeg. Dit zou het gehele kampioenschap zo blijven. Geen directe reden tot paniek, maar enige voorzichtigheid is geboden. Misschien heeft het te maken met het stilstaan vlak voor de kanaaltunnel. Ik verander in ieder geval niets aan mijn eigen horloge.

14.30, Station Paddington, London

De eerste keer dat er iets goed is gegaan vandaag. We zijn niet bestolen in de metro. Weer vertekken we vanaf spoor 13.

16.30

De reis in een boemeltje van London naar Exeter duurt lang. De schavuiten worden opstandig. Lag er net al eentje languit, omdat ene V. de P. zijn veters aan elkaar had gestrikt. Als ze het nou gewoon over bridge hebben, maar nee, dat weten ze allemaal wel.

16.45, langs de kust.

De pleuris breekt uit. Het gaat helemaal niet goed. Timpie H. en Bobbie D. hebben bedacht dat de trein wel eens in zee kon gaan vallen als ze allebei de kant van het woeste water opleunen. Ze duwen tegen de wand van de trein en zowaar voel ik dat de trein scheef staat. “Jongens hou op, straks liggen we in zee”. Als dit niet helpt ga ik uit voorzorg aan de andere kant van de trein zitten om wat tegenwicht te bieden. Je weet maar nooit. Ik haal pas weer adem als we landinwaarts trekken. Haast letterlijk een dubbeltje op zijn kant. <<< “Dubbeltje op zijn kant. Goed om die erin te houden als ze weer eens een gedoubleerde deelscore net 1 down laten gaan. Als in: “Nou, dat was weer een dubbeltje op zijn kant, niet meer doen dus”. >>>

20.00, station Exeter.

We moeten overstappen. Ik zie nog net de lichten van de laatste trein verdwijnen. Staan we dan. Zeker nog 55 kilometer van Torquay vandaan. Ik stel voor om dan maar te gaan lopen. Hee, ze duwen me in een taxi. Grote paniek, ze rijden aan de verkeerde kant. Ik zeg er niets van, te beschamend voor die aardige taxichauffeur. Ik weet ook eigenlijk niet hoe ik dat moet zeggen in het Engels. Hoewel zonder rijbewijs blijf ik alert om in geval van nood het stuur over te kunnen nemen.

22.00, Torquay

Het spookrijden is wonder boven wonder goed afgelopen. Er waren er meer zoals onze chauffeur die jolig aan de verkeerde kant van de weg reden. Morgen begint het toernooi. Over anderhalve week pak ik het logboek er weer bij.

11 Juli 2002.

Op de terugreis sliep ik.

Tuesday, January 23, 2007

De vorming van een bridger

Vijf gebeurtenissen die zo dramatisch waren dat ik het er nooit met iemand over gehad heb, maar mij wel hebben beinvloed.

  1. Bij de Zuidlaarderbollendrive maakte ik een devil’s coup. Helaas zat VBx op een hand, zodat iedereen down gegaan was.

  1. De eerste keer dat ik psychte was ook de laatste keer. Rechts van mij opende 1 harten, ik volgde 1 schoppen op een dubbelton. Maat verhoogde naar 4 schoppen. Bleek dat rechts al met 1 harten gepsycht had met 6 schoppens tegen. Zo moet je dat ook niet doen.

  1. Als de leider een heer boer beslissing heeft en ik heb het aas of de vrouw dan verstop ik die altijd zodat de leider geen idee heeft dat ik die kaart bezit door mijn manier van gedrag. Vernietigend commentaar van Vincent -stopcontact- Wiering :“Ik speelde de heer in dummy, want jij had het aas”.

  1. Berry bood Bob en mij heel aardig eens een lift aan van Badhoevedorp naar Rotterdam. Jennend vroegen wij retorisch :“Wie is Berry Westra nou helemaal”. Berry: “Ik ben wel ere-burger van Rotterdam sinds 1993”. Wij vielen stil.

  1. Op datzelfde toernooi in Badhoevedorp werd ik broodkaarter. De nummer een van de 1ste klasse prijs kwam de prijs niet ophalen, waardoor wij dus een knets van een beker en elk 60 oude guldens in ontvangst konden nemen. Dat was maar goed ook, want ik had mijn pinpas uitgeleend aan een klasgenoot die even een broek ging kopen. Ik kon nog net terug naar Groningen op zondag.